Effect bestrijding IBR en BVD wordt zichtbaar
De landelijke aanpak voor IBR en BVD is in 2018 gestart en komt voort uit de wens van de Nederlandse rundveehouderij om de dierziekten IBR en BVD uit te roeien. De sector staat op het standpunt dat IBR en BVD niet passen in het streven naar gezonde, duurzame koeien die veilig voedsel produceren.
Als eerste stap in deze landelijke aanpak zijn melkveehouders sinds juli 2018 via voorwaarden van hun zuivelonderneming verplicht om deel te nemen aan de bestrijding van beide ziekten. ZuivelNL is regelinghouder en beheert de protocollen op grond waarvan bedrijven statussen krijgen toegekend. Het effect van de landelijk aanpak wordt zichtbaar.
Onderstaand vindt u een toelichting op de stand van zaken per het vierde kwartaal van 2019, inclusief de aandachtspunten voor zowel IBR als BVD.
Als eerste stap in deze landelijke aanpak zijn melkveehouders per juli 2018 via voorwaarden van hun zuivelonderneming verplicht om deel te nemen aan de bestrijding van beide ziekten. ZuivelNL is regelinghouder en beheert de protocollen op grond waarvan bedrijven statussen krijgen toegekend. Het effect van de landelijk aanpak wordt zichtbaar. Onderstaand een toelichting op de stand van zaken inclusief de aandachtspunten voor zowel IBR als BVD.
Stand van zaken bestrijding van IBR - vierde kwartaal 2019
Keuzes vooraf
Een belangrijk uitgangspunt bij de bestrijding van IBR is dat melkveebedrijven waar geen antistoffen in de tankmelk worden gevonden niet hoeven te vaccineren. Melkveebedrijven die wel antistoffen in de tankmelk hebben, dienen wel te vaccineren. Voor een effectieve bestrijding is het deelnemen aan een programma van belang en is het niet vereist om over te stappen naar een hogere status. Daarvoor zouden seropositieve dieren namelijk moeten worden afgevoerd.
Historisch gezien weinig infecties vrije en onverdachte bedrijven
De belangrijkste parameter voor het vaststellen van het succes van de bestrijding van IBR is het aantal, en het percentage, IBR-vrije en IBR-onverdachte bedrijven met een aanwijzing voor een nieuwe infectie. In het laatste kwartaal van 2019 was dat op 5 (0,04%) van bijna 12.000 vrije en onverdachte melkveebedrijven en op 1 (0,03%) van ruim 3.250 vrije en onverdachte niet-melkleverende bedrijven het geval. In het vierde kwartaal van 2018 ging het in totaal om 19 bedrijven (0,12%) en in het vierde kwartaal van 2017 om 44 bedrijven (0,39%). Daarmee was zowel het aantal als het percentage vrije en onverdachte bedrijven met aanwijzing voor een infectie met IBR in het vierde kwartaal van 2019 historisch laag.
Percentage vrije en onverdachte bedrijven gestegen
Eind 2019 hadden 7.760 van de deelnemende melkveebedrijven de status IBR-vrij (50,1%), 3.884 bedrijven hadden de status IBR-onverdacht (25,1%) en 2.990 bedrijven de status ‘vaccinerend’ (19,3%). De resterende 866 bedrijven hadden een status ‘in onderzoek’, ‘observatie’ of ‘onbekend’.
Het percentage vrije en onverdachte melkveebedrijven was in december 2017 nog ongeveer 65%, maar is nu al een jaar vrijwel stabiel. In dit stadium van de bestrijding is dat niet verrassend gezien de keuzes vooraf.
Van de niet-melkleverende bedrijven neemt ongeveer 23% deel, waaronder bijna 80% van de jongvee-opfokbedrijven. Van de deelnemers heeft 77,4% de IBR-vrij- of IBR-onverdacht status.
Aandachtspunten
In 2019 werden antistoffen aangetoond bij 84 (0,7%) van 12.627 dieren van niet-vrije Nederlandse bedrijven die werden aangevoerd op vrije en onverdachte bedrijven. Juist in een stressvolle situatie, zoals tijdens transport en bij toevoeging aan een andere veestapel, kunnen dieren met antistoffen het virus opnieuw gaan verspreiden. Het blijft dus van belang om alleen van vrije bedrijven aan te voeren of, ook al moet na aanvoer nogmaals onderzoek plaatsvinden, al vóór transport vast te stellen dat dieren nog niet zijn geïnfecteerd.
Waarschijnlijk zijn op een deel van de vaccinerende bedrijven en op een meerderheid van de onverdachte bedrijven nauwelijks, of zelfs geen, dieren met antistoffen meer aanwezig zijn. Voor bedrijven die op één of enkele dieren na misschien al vrij zijn en niet vaccineren is het zinvol de laatste seropositieve dieren toch af te voeren. Daarmee zou de kans op besmetting vanuit het eigen bedrijf tot nul worden gereduceerd.
De sector is nog steeds in overleg met het ministerie van LNV over nationale bestrijding onder verantwoordelijkheid van de overheid. Uiteraard is dat van belang voor een sluitende bestrijding.
Stand van zaken bestrijding BVD - vierde kwartaal 2019
Keuzes vooraf
Onder andere Duitsland (2011), Ierland (2013) en België (2015) gingen Nederland voor met een landelijke bestrijding van BVD. Deze landen begonnen met het onderzoeken op dragerschap via oorbiopten bij geboorte van alle kalveren en doen dat nog steeds. Nederland had bij de start van de bestrijding een gunstige uitgangspositie; al ruim de helft van de melkveebedrijven had de vrij- of onverdachtstatus. Het was op deze bedrijven niet nodig alle kalveren bij geboorte te onderzoeken. De kosten van bewaking door tankmelkonderzoek en jongvee-antistoffenonderzoek zijn veel lager dan de kosten voor oorbioptenonderzoek. Nadat uit modelstudies bleek dat de verschillende routes effectief zouden zijn, kozen de sectorpartijen voor vier routes naar een BVD-vrij bedrijf en drie bewakingsmethoden: antistoffen in tankmelk, jongveeantistoffen-onderzoek en onderzoek op virus in oorbiopten.
Percentage bedrijven met aanwijzing voor een infectie daalt
Een belangrijke parameter voor het vaststellen van het succes van de BVD-bestrijding is het percentage vrije bedrijven waar een aanwijzing voor een nieuwe infectie is. Die aanwijzingen worden verkregen uit het bewakingsonderzoek ofwel door virusonderzoek (direct) ofwel door onderzoek op antistoffen in tankmelk of bij jongvee (indirect). Het percentage vrije bedrijven met een aanwijzing voor een infectie is gedaald van ruim 0,9% in het vierde kwartaal van 2018 naar 0,6% in het vierde kwartaal van 2019. Niet alle betreffende bedrijven zijn geïnfecteerd; als antistoffen zijn aangetoond in tankmelk, kan vaak pas na zes maanden worden vastgesteld of op deze bedrijven werkelijk een infectie heeft plaatsgevonden. Ook kunnen antistoffen het gevolg zijn van recente vaccinatie of van een toevoeging van dieren met antistoffen aan het koppel.
Percentage dragers gevonden via oorbiopten laag en dalend
Een parameter die ook inzicht geeft in de vorderingen van de bestrijding is het percentage dragerkalveren dat werd gevonden onder de kalveren die middels oorbiopten zijn onderzocht. Dit is in de Nederlandse aanpak op lang niet alle bedrijven nodig en wordt bij ongeveer een achtste van de geboren kalveren gedaan. Het percentage dragers onder de onderzochte kalveren was in het vierde kwartaal van 2019 met 0,55% lager dan een jaar eerder, toen het 0,75% was. De grootste daling trad op in het vierde kwartaal van 2019.
Percentage vrije en onverdachte bedrijven stijgt; betere naleving onderzoekstermijnen
Van de deelnemende melkveebedrijven had in oktober 2018 74,7% een BVD-vrij of BVD- onverdachtstatus. Eind 2019 steeg dat naar 78,6%: 9.904 melkveebedrijven waren BVD-vrij (63,5%), 2.355 bedrijven BVD-onverdacht (15,1%). De verwachting is dat dit percentage in de loop van 2020 zal stijgen naar 85 tot 90%.
Bedrijven met de status ‘onbekend’ hebben de termijn van acht weken voor het uitvoeren van onderzoek overschreden of hebben een onvolledig onderzoek: 587 bedrijven (3,8%) vielen hieronder. Het percentage bedrijven met de status BVD-onbekend was lange tijd hoger dan 10%. Het lukt steeds beter om de termijnen voor het uit te voeren onderzoek aan te houden.
Van de niet-melkleverende bedrijven neemt 19% deel aan de BVD-bestrijding, waaronder 81% van de jongvee-opfokbedrijven. Onder de deelnemende niet-melkleverende bedrijven is het aandeel vrije en onverdachte bedrijven iets lager dan onder melkveebedrijven, samen 70,9%.
Aandachtspunten
Vanwege het risico op insleep van het virus krijgen bedrijven na aanvoer van een dier van een niet- vrij bedrijf de observatiestatus. Dit duurt tot uit onderzoek op virus en eventueel antistoffen is gebleken dat met de aanvoer geen infectie is binnengehaald. In het laatste kwartaal van 2019 voerde 12,7% van de deelnemende bedrijven dieren aan van bedrijven die niet BVD-vrij waren. Deze bedrijven kunnen worden besmet door aanvoer van een drager of door aanvoer van een dier dat drachtig is van een drager (Trojaans rund). Ook voor de BVD-bestrijding is het dus belangrijk alleen dieren aan te voeren van vrije bedrijven of vooraf vast te stellen dat met de aanvoer geen virus het bedrijf binnen komt.
Ondanks de recente verbetering op dit punt, blijft het heel belangrijk om het BVD- bewakingsonderzoek tijdig en volledig uit te voeren. Goede bewaking is van groot belang om tijdig een infectie op te sporen en andere bedrijven te behoeden voor een infectie. Hoe beter er wordt bewaakt, hoe minder nieuwe BVD-infecties zullen optreden. Hierbij blijft het belangrijk om de vrijwillige vaccinatie en de bewakingsonderzoeken op BVD-antistoffen goed op elkaar te blijven afstemmen.
Meer nieuwsberichten
Educatie jongeren
02 december 2024
Educatieve banners voor op uw boerderij
Als u jonge bezoekers op uw boerderij ontvangt, biedt u hen een unieke kans om...
Lees het volledige berichtMarktinformatie
Wereldzuivelhandel Actueel
24 december 2024
Wereldzuivelhandel Actueel januari - september 2024
De wereldzuivelhandel liet, niet-mager melkpoeder uitgezonderd, in het derde kwartaal een stijging zien. Bij kaas...
Lees het volledige berichtWeidegang
Duurzame Zuivelketen
20 december 2024
Weersomstandigheden en blauwtong drukken weidegang van koeien in 2024
Afgelopen weideseizoen is het aantal melkveebedrijven met buiten grazende koeien gedaald naar 80,1%. Uit een...
Lees het volledige bericht